RECHTERS IN DE BAN VAN HET VLAAMS-NATIONALISME

 


In Nederland wees de Raad voor de Rechtspraak onlangs op de noodzaak van een toevlucht tot supranationale rechtsorganen als ultieme bescherming van de burger, niet alleen “in tijden van redelijkheid, maar juist ook in tijden van onredelijkheid”. In België is zulke bescherming nog veel belangrijker, want hier scheert de onredelijkheid, onder invloed van het triomferende Vlaams-nationalisme, ongelooflijk hoge toppen. Zelfs de hoogste gerechtelijke sferen zijn aangetast.

Neem het geval van de befaamde circulaires van de Vlaamse regering. Die unilaterale voorschriften van ministers van de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot wetten van de federale overheid zijn bindend voor alle Vlaamse ambtenaren. Bij verschillende rechters werd daartegen al klacht ingediend. De kern van de klachten was telkens de vraag: “vormen zulke bindende circulaires van één bepaalde overheid over de toepassing van wetten die uitgevaardigd zijn door een andere overheid geen bevoegdheidsoverschrijding?” Met als afgeleide vraag: “dienen zulke circulaires dan niet door de administratieve rechter vernietigd te worden?”

Door alle betrokken gewone rechters werd de eerste vraag positief beantwoord, maar zulke rechters zijn niet bevoegd om de tweede vraag te beantwoorden, want zij hebben geen vernietigingsrecht. Hun uitspraak was dus heel sober: iedereen mag een persoonlijke commentaar geven op elke wet, ook een minister. Dat impliceert echter: die circulaires zijn niets meer dan persoonlijke commentaren, ze bezitten niet de minste reglementaire waarde. De toepassing ervan mag niet afgedwongen worden. Gewone rechters mogen daaruit echter niet concluderen dat bindende circulaires illegaal zijn en dus vatbaar voor vernietiging.

De Raad van State (RvS) heeft wel vernietigingsrecht. Die werd ook aangesproken, maar die oordeelde anders. Hoe kan dat? Het Vlaams-nationalisme heeft ervoor gezorgd dat alleen eentalig Nederlandse Kamers van de RvS mogen oordelen over klachten van inwoners van Vlaanderen, zelfs wanneer het federale wetten betreft die de betrekkingen tussen de verschillende taalgroepen regelen en die net daarom met een “bijzondere meerderheid” (in elke federale Kamer 2/3de van het totaal van de stemmen en >50% van de stemmen binnen elke taalgroep) moeten gestemd worden. Dus: het stelsel van “bijzondere wetten” dat moet garanderen dat de verschillende taalgemeenschappen hun akkoord aan zulke wetten hebben verleend, garandeert eigenlijk niets meer. Die wetten kunnen achteraf immers, totaal eenzijdig, heel diepgaand geheroriënteerd worden door Kamers van de RvS die alleen maar één taalgemeenschap vertegenwoordigen. En de Vlaamse Kamers maken daar nu al dertig jaar heel gretig gebruik van om, beetje bij beetje, voor de federale taalwetgeving een eigen interpretatie te construeren, die officieel de interpretatie van de hele Belgische RvS is, terwijl geen enkele Franstalige de gelegenheid had om die interpretatie goed te keuren noch af te keuren.

En de manier waarop een eentalig Vlaamse Kamer van de RvS de klacht over de circulaires aanpakte is de klap op de vuurpijl. De Vlaamse politici en de Vlaamse media beweren unisono dat de RvS de Vlaamse circulaires koosjer zou hebben verklaard en dat het niet respecteren ervan dus een wetsovertreding zou zijn (en vanwege zulke beweerde wetsovertreding mogen met name bepaalde verkozen kandidaten niet tot burgemeester benoemd worden). De gewone Vlamingen zijn er heilig van overtuigd dat dit de waarheid is. Neen. DIT IS EEN GROVE LEUGEN. De RvS heeft zich helemaal niet uitgesproken over de bevoegdheidsvraag, hij besloot alleen maar dat de klacht onontvankelijk is.

De kernvraag was hier dus ook: begaan de Vlaamse ministers geen bevoegdheidsoverschrijding? Zo ja, dan moeten die circulaires vernietigd worden. De klacht werd eerst toevertrouwd aan een taalgemengde Kamer. Zoals altijd werd het geval eerst onderzocht door een auditeur van de RvS, die een arrest voorstelde. Die auditeur was een Vlaming. Hij beantwoordde eerlijk de echte vraag en kwam tot de vanzelfsprekende conclusie: bindende circulaires van Gemeenschapsministers op grond van een eigen interpretatie van een federale wet vormen inderdaad een bevoegdheidsoverschrijding. Zijn voorstel luidde dus: vernietigen, die circulaires. Toen werd de zaak overgeheveld naar een eentalig Vlaamse Kamer en in eerste instantie door een andere auditeur geanalyseerd, uiteraard ook een Vlaming. Die deed ook gewoon zijn werk en trachtte dus de gestelde vraag eerlijk te beantwoorden. Hij kwam natuurlijk tot precies dezelfde conclusies en voorstellen: de circulaires zijn onwettig en de RvS moet die vernietigen.

Dan is het wachten op het definitieve arrest. Eén jaar, twee jaar, … Pas een kleine drie jaar later valt het arrest. Het getuigt van een verbijsterende kwade trouw. Wat vinden de Vlaamse staatsraden van het voorstel van de auditeur(s)? HELEMAAL NIETS. Daar wordt met geen woord over gerept. Wat antwoorden zij op de vraag van de klager? HELEMAAL NIETS. Geen halve seconde besteden zij aan de enige vraag die de klager eigenlijk stelde, de bevoegdheidsvraag. Voor de zoveelste keer krijgen we weer eens hun –overbekende- eenzijdige analyse van de federale taalwetgeving voorgeschoteld. Elke onbevangen lezer van het arrest vraagt zich meteen af: wat is dit voor een circus? Daar gaat het toch helemaal niet om. Waar willen ze naartoe? Pas na ettelijke pagina’s vertrouwde koek begrijpen we hoe de vork in de steel zit. Overduidelijk hebben de Vlaamse staatsraden de eigenlijke vraag niet willen beantwoorden en ze hebben kennelijk jarenlang overlegd over de manier waarop ze aan hun verplichtingen zouden kunnen ontsnappen. Zij kozen voor de weg die alle juristen unaniem als het toppunt van lafheid beschouwen: koste wat het kost een voorwendsel vinden om een klacht onontvankelijk te verklaren. Met die optie vervallen ze in casu in je reinste Kafka. Ze willen namelijk aantonen dat de interpretatie van de federale taalwetgeving die aan de basis van de circulaires ligt, een correcte interpretatie is, in die zin dat de zgn. taalfaciliteiten niet als –democratische en permanente- maatregelen van bescherming van minderheden dienen beschouwd te worden, maar wel als –nationalistisch en tijdelijk- assimilatiemiddel, met uiteindelijk doel: het verdwijnen van de minderheden. Aldus zou het van meet af aan de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat de taalfaciliteiten niet eeuwigdurend, maar wel “uitdovend “zijn. Dat zou dan netjes stroken met de doelstelling van de circulaires. Wie, zoals de klager, erop uit is die doelstelling tegen te gaan, die zou daarmee een illegale handeling begaan en dat kan geen legitiem persoonlijk belang vormen. En de RvS kan toch niet meewerken aan het stellen van een illegale handeling, nietwaar. Daarom kan de RvS de klacht alleen maar onontvankelijk verklaren. En klaar is Kees. Kafka en Magritte in één klap: een klacht tegen een illegale maatregel wordt onontvankelijk verklaard op grond van de inhoud zelf van de bestreden illegale maatregel. Dat die maatregel zelf wegens bevoegdheidsoverschrijding illegaal is, dat wil de RvS gewoon niet weten.

En hoe probeert de Vlaamse Kamer van de RvS aan te tonen dat de wetgever de taalfaciliteiten van meet af aan als een tijdelijke, “uitdovende”, nationalistische maatregel ter assimilatie van de minderheden zou hebben bedoeld? Elke eerstejaarsstudent in de rechten weet wat je eerste taak is, wanneer je de bedoeling van de wetgever wil achterhalen: een onderzoek van de parlementaire debatten die geleid hebben tot het goedkeuren van de wet zoals die uiteindelijk is. Hoeveel tijd besteedt de Vlaamse Kamer van de RvS aan zulk onderzoek? GEEN HALVE SECONDE. Waarom? Omdat de Vlaamse staatsraden perfect goed weten dat hun stelling het tegengestelde van de historische waarheid is. Wie de Parlementaire Stukken uit de jaren 1961-63 even doorneemt kan slechts vaststellen dat de overgrote meerderheid van de parlementsleden, zowel Nederlandstaligen als Franstaligen, toen duidelijk beslisten dat de taalfaciliteiten permanent en democratisch waren, d.i. niet-nationalistisch. Alleen de – toen nog zeer zeldzame - Vlaams-nationalistischen verdedigden tevergeefs het tegengestelde standpunt. Hun voorstellen werden zonder pardon weggestemd. Dat wil de Vlaamse Kamer van de RvS zorgvuldig verborgen houden en daarom blijven de Parlementaire Stukken buiten beschouwing. Het is intellectuele oneerlijkheid van het reinste water. Niet zomaar de eerste de beste eerstejaarsstudent of eventueel een overijverige advocaat maakt zich daaraan schuldig. Neen, het zijn rechters, en wel rechters van een van de hoogste Belgische rechtsorganen.

Hoe luidt overigens de tekst van artikel 8 van de taalwetgeving, het artikel dat het begrip “taalfaciliteiten” inleidt? Het begint zo: “Ter bescherming van hun minderheden worden met een speciale regeling begiftigd:”… en dan volgen de namen van de faciliteitengemeenten. Dat is overduidelijke taal: het gaat om bescherming van minderheden, niet om het tegengestelde, (gedwongen) assimilatie van de minderheden. Maar dat willen de rechters van de Vlaamse Kamer van de RvS ook niet weten, het is zeker te duidelijk.

“Tijden van onredelijkheid” in ons nieuwe Vlaanderen dus? Die kwalificatie is een flagrant understatement. Het is eigenlijk nog veel erger. Wilden de Vlaamse staatsraden niet oordelen? Misschien, maar zij durfden het ook niet. Wie vandaag de dag in Vlaanderen immers iets durft te zeggen of te doen ten gunste van Franstaligen, die wordt stante pede door de nationalistische publieke opinie afgemaakt als slechte Vlaming. Zelfs voor een staatsraad is dat in ons nieuwe Vlaanderen allesbehalve een comfortabele en veilige positie. Kortom: we leven hier niet zozeer in tijden van onredelijkheid, maar in tijden van terreur.

Conclusie: in België kun je thans zelfs niet meer rekenen op redelijke, eerlijke rechters. De mogelijkheid van toetsing door een supranationale rechter is hier dus meer dan ooit van cruciaal belang.

Armel WYNANTS


Version française